“Ter Exempel van Anderen”

Een opstand van slaafgemaakten in 1772 werd onmenselijk bestraft

De moord op slavenhouder Pieter Christiaanse Hooft door een groep tot slaaf gemaakte zwarte arbeiders betekent het begin van een aantal maanden van heftige onrust in in de kolonie Demerary in Zuid Amerika. De opstand werd geleid door de slaafgemaakten La Fleur en Quami. Vele tientallen slaven moesten de opstand met de dood bekopen, anderen werden, na langdurige marteling, voor hun leven aan kettingen geboeid tot arbeid gedwongen. Alles in naam van de ‘Prince van Orange’.

Geroep op de gaanderij, gestommel en een harde klop op de deur wekken Pieter Christaanse Hooft en zijn vrouw Cornelia Solberg begin augustus 1772 ruw uit hun slaap. ‘Er is een wegloper gepakt’ roept de slaafgemaakte Clarisse aan de andere kant van de deur. Hooft komt zijn bed uit en stapt in nachtgewaad de gaanderij op. Hij zet een paar stappen in de richting van de trap om te zien welke weggelopen slaafgemaakte er uit het oerwoud opgebracht is, als er twee mannen onder een tafeltje vandaan komen: La Fleur en Quamie grijpen P.C. Hooft beet en brengen hem om het leven. Even later wordt ook Hoofts vrouw in de slaapkamer vermoord. De lichamen van de slavenhouders worden door de rebellen met hulp van hun vrouwen Clarisse en Hester onder de katoenbomen gesleept.

Dit alles speelt zich af in de nacht van 12 op 13 augustus 1772, op de plantage “Anna Catharina” in wat nu Guyana heet, maar destijds de Nederlandse kolonie Demerary was. De moord op P.C. Hooft en zijn vrouw was het begin van een weinig bekende, maar bloedige opstand van slaafgemaakten in deze al even onbekende Nederlandse kolonie.

Demerary is in de jaren veertig van de 18e eeuw gesticht door Laurens Storm van ’s Gravesande, die op dat moment namens de West Indische Compagnie (WIC) al gouverneur was van een andere Nederlandse kolonie aan de mond van de naastgelegen Essequebo-rivier. Na een luttel aantal jaren was Demerary de meest succesvolle kolonie van de twee. Hoewel de grond van 'niemand' was, werd door het koloniebestuur in naam van de WIC voor duizenden guldens concessies uitgegeven om het regenwoud te mogen kappen en de grond in cultuur te brengen voor de teelt van koffie- of katoenbomen. Er zijn honderden plantages gesticht en vele tienduizenden tot slaaf gemaakten tewerkgesteld.

De aanleiding tot slavenopstand van 1772 en de moord op Hooft en zijn vrouw lag niet alleen in de onmenselijke manier waarop Hooft ‘zijn’ slaafgemaakten behandelde. Een grote rol speelde de rancune van de vroegere eigenaar Pieter Callaert jegens P.C. Hooft. Callaert was een man met een kort lontje en opvliegend van karakter. Nog geen twee jaar eerder was hij in Demerary met een weduwe getrouwd en had hij, op naam van haar kinderen, de plantage Anna Catharina gekocht met een hypotheek van ruim 33.000,- gulden. Maar zijn cheques bleken ongedekt en omdat niemand borg wilde staan, werd de plantage inclusief een kleine dertig slaafgemaakten bij opbod verkocht aan P.C. Hooft, die al eigenaar was van naastgelegen plantage ‘Cornelia Ida’. Callaert moest bovendien de opbrengst van inmiddels geoogste katoen betalen en een boete wegens nalatigheid.

Wraak

Toen Callaert met vrouw en stiefkinderen door P.C. Hooft ook nog eens op straat werd gezet, zwoer hij wraak. Hij leverde wapens aan de slaafgemaakten op zijn voormalige plantage en beloofde zich als opstandelingenleider bij hen aan te sluiten – een belofte die hij overigens niet waar kon maken omdat de eigenaar van zijn tijdelijke verblijfplaats dat belemmerde, en die hij onder ‘torture’ trouwens ook bleef ontkennen.

Callaert moet door de gebeurtenissen in de buurkolonie Berbice op het idee gekomen zijn om slaafgemaakten voor zijn karretje te spannen. Nog maar zeven jaar eerder hadden de slaafgemaakten in Berbice alle witte slavenhouders van het land gejaagd, en de kolonie een paar maanden in handen gehad, totdat er een bloedig eind aan werd gemaakt. Die opstand heeft zoveel indruk gemaakt dat we er nog steeds de uitdrukking 'naar de Barrebiesjes gaan' aan ontlenen als we groot onheil willen beschrijven. In Demerary was in 1772 nauwelijks defensie aanwezig. Verzoeken van het koloniebestuur om betere bescherming en ondersteuning werden niet serieus behandeld.

Na de moord op Hooft en zijn vrouw spreidde de rebellie zich uit naar twee naburige plantages. Ook daar werden de witte plantagehouders en hun directeuren en administrateurs vermoord. Veertien dagen lang verschansten de rebellen zich op de drie plantages, totdat er op 24 augustus een groot tegenoffensief werd ingezet. Er waren nauwelijks militairen in de kolonie, maar de aanwezige plantage-eigenaren en het koloniebestuur stonden op goede voet met de oorspronkelijke inwoners van de Caraïben en hadden een redelijke verhouding tot de inlandse bewoners van de dorpen in het regenwoud. Het koloniebestuur riep hun hulp in.

Er moet ongenadig hard opgetreden zijn. Onder de slaafgemaakten werd een slachtpartij aangericht, waarbij zeer waarschijnlijk de leiders La Fleur en Quamie (bijgenaamd Holstein) meteen zijn gedood. De nog levende slaafgemaaken vluchtten massaal de bossen in. Wie zich overgaf of naar een naburige plantage vluchtte en zich onder het gezag van de plantagehouder stelde, kreeg later een zilveren insigne met de tekst “getrouw aan de blanke”. Maar het gros vluchtte. Diep in de bossen werden ze nagejaagd door bewapende blanken onder aanvoering van S.G. van der Heijden en zo’n 300 “vrije indianen”, zoals ze in een krantenbericht worden genoemd. Er vond een slachting plaats: ‘er is hevig vuur gemaakt’, rapporteert de ziekelijke en bejaarde gouverneur, Laurens Storm van ’s Gravesande, aan zijn bazen bij de West Indische Compagnie.

In naam van Oranje

Zo goed en zo kwaad als het ging probeerde het koloniebestuur een vorm van rechtspraak uit te oefenen over de slaafgemaakten die gevangen werden. Ze werden verhoord, ze werden gemarteld, en ook werden er (voor zover aanwezig) getuigen opgeroepen om licht op het aandeel van alle gevangenen te schijnen. In de archieven van Guyana zijn die getuigenissen bewaard; het Nationaal Archief heeft ze gefotografeerd en digitaal beschikbaar gesteld.

Hartverscheurend is het bericht over de slaafgemaakte Dol, die zich met zijn makkers Moses en Osso in de bossen schuilhield, maar zo in het nauw gedreven was dat hij zijn zoontje moest wurgen om te voorkomen dat het huilen van het kind hun schuilplaats zou verraden. Dol, Moses en Osso zijn gepakt, gemarteld en “in naam van de Prince van Orange en Nassau etc” als publieke rebellen en verstoorders van de openbare rust opgebracht naar de executieplaats op Fort Zeelandia. Daar werden ze op een groot rad vastgebonden. Met de slagen van een ijzeren koevoet werden eerst hun onder- en bovenbenen gebroken, daarna hun armen. Vervolgens liet men ze tot de namiddag op het kruis liggen, voordat ze de genadeslag kregen. Tenslotte werd hun hoofd met hun eigen mes afgesneden en op een paal gezet, “welke staken met de daarop gepende hoofden zullen werden ten toon gesteld aan de rivierzijde een weinig beneden de Fortresse Zeelandia en vervolgens de drie cadavers aan micken (zakken) zullen werden gehangen ter exempel van anderen”. Zelfs de volgorde van de slagen is minutieus vastgelegd in de notulen van het koloniebestuur. De beul Coffy (een slaafgemaakte die onlangs tegen de taxatieprijs van fl 222,- door de West Indische Compagnie was aangekocht) werd gedwongen zijn lotgenoten te executeren.

Voor de slaafgemaakten die de moordpartijen in de bossen overleefden verzonnen de aanklagers gruwelijke straffen. Clarisse bijvoorbeeld, de vrouw van rebellenleider La Fleur, die door het wekken van Pieter Christiaanse Hooft het sein tot de opstand gaf, werd met een ketting aan een paal vastgebonden. Er werd een vuur aangestoken dat steeds dichterbij kwam. Aanvankelijk was er ruimte om terug te deinzen, net zolang tot het vuur haar levend verbrandde.

Dezelfde doodstraf werd geëist tegen de ‘tovenaressen’ Marianne en Sarah, die met hun zogenaamde magie andere slaafgemaakten zouden hebben opgehitst om Europeanen om het leven te brengen. Voor hen streek Storm van ’s Gravesande echter zijn hand over zijn hart: geen levend-verbranding, maar geseling, brandmerking met het wapen van de West Indische Compagnie, en levenslange dwangarbeid aan de ketting luidde zijn vonnis. Hannibal, Jamia, Dick, Quarnison en Hercules, die alleen maar verdacht werden van het beramen van een nieuwe opstand op nog een andere plantage (namelijk die van William Croydon), werden met zware gewichten aan hun voeten in zee geworpen, 'ter voorkoming van allerijselijkste gevolgen’. Sommige slaafgemaakten, die niet veel te verwijten viel, maar die niet terug durfden te komen uit de bossen, zoals Jantje van Dordt, werd, toen ze zich toch vertoonden, ‘de oren afgezweept’, en vervolgens werden ze gebrandmerkt en wel naar Noord-Amerika verbannen, waar weldra een onafhankelijkheidsoorlog zou uitbreken.

'Geen mensch wil nu nog slaeven koopen'

De acties van Van der Heijden en zijn inlandse hulptroepen brengen na drie maanden de rust terug. De bewindhebbers van de West-Indische Compagnie halen opgelucht adem. De Hollandse aanvoerder van het tegenoffensief, Van der Heijden, wordt voor zijn verdiensten overladen met zilver en eerbewijzen. De inlandse voetknechten zijn daarentegen afgescheept met ‘kammen, coralen, mondtrompetjes en spiegeltjes’.

In een cynische brief aan de Kamer Zeeland van de West-Indische Compagnie voorspelt slavenhandelaar Abraham de Codin dat de opstand in Demerary funest zal uitpakken voor de revenuen die uit de kolonie naar met name Middelburg stromen. Eigen schuld, aldus De Codin, een gevolg van onvoldoende investering in organisatie en bestuur van deze koloniën: er had veel eerder een veel betere defensie opgetuigd moeten worden.

De Codin wijst erop dat de veiling van de slaafgemaakte ‘lading’ van het schip van kapitein Pieter Sap in het najaar van ’72 weinig opgebracht had, maar het schip met 280 slaafgemaakten van kapitein Bouwens, dat nog onderweg was uit Afrika naar Demerary, zou wel helemaal niks opleveren. “Geen Mensch wil Slaeven koopen en die geene die nog koopen mogten, word de Credit geweijgerd”. Maar een maand later moet De Codin in een volgende brief aan Middelburg zijn voorspelling herzien: de 280 slaafgemaakten zijn voor maar liefst fl 136.000,- verkocht. “Ik hebbe nooit zoo eene favorable vendu gezien…..”

 

De slaafgemaakten en hun nakomelingen in Guyana wachten tot op de dag van vandaag op excuses. Ik ben zelf nazaat van een slaafgemaakte, maar ook van de ziekelijke en wrede gouverneur Laurens Storm van ’s Gravesande. Ik kan me excuseren voor de wreedheden van mijn voorvaderen - bij deze - en ik kan ontzag hebben voor de moed der wanhoop van Clarissa en La Fleur en Quami Holstein; ze zullen even weinig indruk maken op de huidige bewoners van de wijk “Anna Catharina” van de stad Leonora aan de West Demerara Highway in Guyana, als mijn amateuristische naspeuringen in  de archieven. 

 

FtC 1-7-2023

Maak jouw eigen website met JouwWeb